Actieplan Jeugddelinquentie - Een tekort aan cliëntexpertise

Op 9 juni 2023 lanceerden Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Gezin, Hilde Crevits en Minister van Justitie en Handhaving, Zuhal Demir, samen het actieplan Jeugddelinquentie. Dit actieplan dient een antwoord te zijn op de dynamische evoluties, tendensen en nieuwe uitdagingen binnen jeugddelinquentie.

Zes cliëntenorganisaties, Cachet, Ouderspunt, De Ouders, Pleegzorg Vlaanderen, Gezin en Handicap en Ouders voor Inclusie, zijn sinds 2020 verenigd in het Cliëntenforum en willen samen reageren op dit actieplan in een open brief met zes pijlers.

Green line Red line Yellow vertical line
Terug naar overzicht

Actieplan Jeugddelinquentie - Een tekort aan cliëntexpertise

28/06/2023

Proces

Dit actieplan heeft de ambitie om een antwoord te bieden op huidige evoluties in jeugddelinquentie, wil lacunes wegwerken in het bestaande decreet en enkele zaken aanscherpen. We zien dat de coördinerende ministers zich daarvoor baseren op het samenwerkingsprotocol jeugddelinquentie, meegedeeld in oktober 2020. Hierin bepaalden de ministers reeds een aantal voornemens die we terugzien in het actieplan jeugddelinquentie.

In de totstandkoming van het huidige decreet betreffende jeugddelinquentierecht werden vele actoren betrokken. Ook vanuit de cliëntenorganisaties werd een grote inbreng geleverd. Cachet deed een inbreng vanuit het perspectief van de jongeren. Ouderspunt stelde een adviesbundel op om de ervaringskennis van hun betrokken ouders te delen. Het decreet jeugddelinquentierecht werd dus mee gevormd door ervaringsdeskundigen en cliëntenorganisaties, naast tal van andere betrokkenen.

De aanpak bij dit actieplan is anders. De keuze voor deze 25 specifieke acties werd niet genomen in samenspraak en roept verontwaardiging op. Dat zien we bij cliëntenorganisaties, maar is inmiddels ook duidelijk gebleken bij vele anderen, zoals academici, jeugdrechters, juristen, professionals, middenveldorganisaties. Bij acties die grote rechtstreekse gevolgen hebben voor jongeren en ouders, mag een cliëntgerichte visie niet ontbreken.

Genuanceerde beeldvorming

De leden van het Cliëntenforum streven naar een genuanceerde beeldvorming over kinderen, jongeren, ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken. Het is essentieel dat dit perspectief ingang vindt in de jeugdhulp én in de brede maatschappij. Want, stigmatisatie werkt perverse neveneffecten net in de hand, zoals het niet tijdig om hulp vragen.

Dit actieplan biedt echter geen tegengewicht aan deze stigmatisatie. Meer zelfs, het discours lijkt de andere kant op te gaan. Doorheen het gehele plan worden bedenkelijke associaties en linken gemaakt. Maar het meest in het oog springende voorbeeld waar geen rekening wordt gehouden met tijd en context, betreft de disproportionele vergelijking tussen personen die gesanctioneerd kunnen worden voor als misdrijf omschreven feiten die zij hebben gepleegd als minderjarige en de veroordeling van hoogbejaarde personen omwille van feiten die zij hebben gepleegd tijdens de Tweede Wereldoorlog in de concentratiekampen.

Dergelijke vergelijkingen zijn dan ook niet zonder gevolg. We vrezen dat het discours van het actieplan overhelt naar een vorm van framing, waarbij het gedrag van een jongere als een veiligheidsprobleem wordt voorgesteld en voornamelijk naar het beleidsdomein van Justitie en Handhaving wordt gebracht in de plaats van een signaal aan de samenleving. In het actieplan wordt een minderjarige die een delict heeft gepleegd in het kader van de verjaringstermijnen bijvoorbeeld vergeleken met Syriëstrijders die na x-aantal jaar terugkeren naar België. Verder lezen we ook dat jongeren "zich voor een appel en een ei laten betalen als drugezels". Via dergelijk taalgebruik wordt een verandering in ideeën tot stand gebracht. De taal die in beleidsteksten gehanteerd wordt, creëert dus een realiteit. In dit geval, een realiteit waarin jongeren die hulp zoeken of nodig hebben verder worden gestigmatiseerd.

Dat is vooral een heel erg jammere zaak. Niet alleen voor de jongeren, de ouders en opvoedingsverantwoordelijken die hun gezin willen beschermen tegen het ongenuanceerde oordeel van de omgeving. Maar ook voor de professionals die zich dagelijks inzetten voor een meer kwalitatieve jeugdhulp.

Is dit actieplan vroeg en nabij?

Onlangs ondertekende Vlaams minister van Volksgezondheid, Welzijn en Gezin, Hilde Crevits, de conceptnota en verdere uitwerking ‘Vroeg en nabij’. De onderliggende visie daarin vertrekt vanuit het recht op kansrijk opgroeien, maximale ontwikkelingskansen en actieve participatie van kinderen.

Deze mooie visie, waarin de volgende drie pijlers centraal staan, kunnen wij alleen maar onderschrijven:

  • het creëren en ondersteunen van een positieve en rijke leefomgeving;
  • het ontwikkelen van effectieve en efficiënte zorg- en ondersteuningstrajecten;
  • het verzekeren van adequate dienstverlening en zorg voor kinderen en jongeren met een meervoudige en complexe problematiek.

Het Cliëntenforum had dan ook verwacht dat dezelfde visie aan de basis zou liggen van het nieuwe actieplan jeugddelinquentie. Tot onze grote teleurstelling vinden wij deze visie en het constructieve woordgebruik niet terug in het actieplan. De toon die daarin gehanteerd wordt, verontrust ons. Woorden en begrippen, zoals o.a. continuïteit en transitie, worden louter justitieel benaderd, zonder oog te hebben voor de achterliggende inhoud en visie. De definiëring van deze begrippen vraagt een specifieke expertise, waarvoor cliëntvertegenwoordigers het recht hebben om de inhoud ervan te bewaken.

Bij de totstandkoming van het Decreet betreffende jeugddelinquentierecht betrok men de cliëntvertegenwoordigers om dit perspectief te behouden en te versterken. We vragen dan ook om betrokken te worden in verdere beleidskeuzes voor dit actieplan, dat moet leiden tot een aangepast decreet jeugddelinquentierecht.

Juridische toetsing

Bepaalde acties uit het plan vragen om een bijkomende juridische toetsing: Wie bepaalt de inhoud van het schoolreglement? Wringt het casusoverleg op groepsniveau niet met grondrechten? Wat is de procedure rond de gegevensdeling eens men het jeugddelinquentiesysteem heeft verlaten?

Het zijn slechts enkele van de vele vragen die, door het gebrek aan duiding, de juridische verificatie schijnbaar nog moeten doorstaan. Het Cliëntenforum verwacht dat een aantal elementaire toetsstenen, zoals het legaliteitsbeginsel, het vermoeden van onschuld en het proportionaliteitsbeginsel worden gerespecteerd bij het ontwerpen van de regelgeving die het actieplan nastreeft.

De rol van de samenleving

Het actieplan bevat een aanzienlijk uitgeschreven deel rond het luik ‘preventie’. Hieronder vallen de acties en instrumenten die moeten voorkomen dat een jongere een delict zou plegen. Sommige acties die geformuleerd worden, zoals het werken met positieve rolmodellen en themabepaling door jongeren, zijn zaken die vanuit cliëntperspectief worden onderschreven. Ook de sensibilisering rond drugs en een betere toegang naar gespecialiseerde vormen van verslavingshulp zijn positieve acties. Deze vormen in het actieplan echter slechts een klein aandeel, in vergelijking met de repressievere acties die onder preventie worden geklasseerd. Preventie zou moeten dienen om jongeren een optimale mogelijkheid te geven tot opgroeien in een kansrijke omgeving. Preventie vertrekt niet vanuit de veronderstelling dat jongeren een delict zullen plegen.

Het actieplan vermeldt expliciet dat het jeugddelinquentierecht een belangrijke shift zou realiseren. Dit, door het in kaart brengen van de achterliggende factoren die leiden tot bijvoorbeeld het plegen van een jeugddelict. We begrijpen dan ook dat dit in verband wordt gebracht met individuele kwetsbaarheden. In deze context wordt de doelgroep jongeren met een (vermoeden van een) verstandelijke beperking benoemd. Dat VAPH-expertise voor de verdere opvolging van deze doelgroep structureel verankerd wordt in de ketenaanpak is terecht. Maar, gezinnen die vermoeden dat hun kind een ontwikkelingsachterstand heeft, krijgen te maken met ellenlange wachtlijsten, zowel wat betreft diagnostiek als ondersteuning, waardoor gepaste hulp vaak te laat komt.

Dit wijst op een structureel probleem.

In het actieplan wordt er echter zo goed als geen aandacht besteed aan factoren die gerelateerd zijn aan sociale structuren, zoals de socio-economische situatie, armoede en uitsluiting, sociale polarisatie, discriminatie, racisme … Een gemiste kans voor een samenwerking tussen de domeinen Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Jeugd en Media, Onderwijs, Binnenlands Bestuur en Justitie en Handhaving. Hier lagen veel mogelijkheden om een sterkere jeugd - en gezinshulp uit te bouwen en verder in te zetten op het zo vaak in de mond genomen ‘integrale verhaal’.

Waarom werden de principes die in ‘Vroeg en Nabij’ worden gehanteerd niet doorgetrokken, wanneer men lacunes wil wegwerken binnen het decreet betreffende jeugddelinquentierecht? Een positieve krachtenbenadering, meer herstelgerichte en constructieve acties in plaats van repressieve en stigmatiserende retoriek.

Zoals vooropgesteld werd in ‘Vroeg en Nabij’, ondernamen de ministers hier een poging tot ontschotting tussen Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en Justitie en Handhaving. Als we meegaan in de redenering van het actieplan wordt Welzijn echter meer Justitie en Handhaving. Maar, is het niet wenselijker om de samenleving te zien evolueren in de omgekeerde richting?

Desondanks gaat er in het plan veel aandacht naar de bijkomende toevoeging van werkstraffen voor ouders. Bovendien is het vandaag al mogelijk dat onder meer in de context van jeugddelinquentie sanctionerende maatregelen ten aanzien van ouders worden genomen (o.m. ontzetting uit ouderlijk gezag).

Het lijkt ons dat het uitvoeren van die werkstraffen minstens in tegenstelling staat met het ‘toezicht’ dat men vraagt van die ouders. Door hen mee verantwoordelijk te stellen voor het gedrag van hun kinderen, wordt gekozen voor een bestraffingslogica als oplossingsmethode. De ouderlijke betrokkenheid vergroten door middel van sanctionering in plaats van ondersteuning, is enkel meer stigmatiserend en zal niet het beoogde effect bereiken.

Meer zelfs, het kan contraproductief werken voor de verdere evolutie van het gezin. Een gezin dat moeilijkheden ervaart op verschillende levensdomeinen, zoals armoede, gezondheid, huisvesting, ... bevindt zich in een situatie van onmacht en stress. Optreden met meer sancties, zal deze spanningen alleen maar doen escaleren. Daarnaast is er vaak wel degelijk een hoge ouderlijke betrokkenheid, maar is het pad naar vroege ondersteuning niet zelden geplaveid met doorverwijzingen, wachtlijsten en personeelstekorten binnen de welzijnssector.

Een individuele benadering van 'verstoorde opvoedingsstijlen' met enkel het pedagogische aandeel daarin, is te beperkt. Naast de prominente rol van de ouder en opvoedingsverantwoordelijke, heeft de gehele samenleving impact op de sociale identiteit en ontwikkeling van een kind en jongere. ‘It takes a village to raise a child’.

Daarom is inzetten op een samenwerkingsmodel met de ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken, waarbij oorzaken van delinquent gedrag worden onderzocht en er aan de slag wordt gegaan met achterliggende noden van een gezin, een meer wenselijke piste. Het voorstel binnen het actieplan om ouders en opvoedingsverantwoordelijken van minderjarigen die een delict hebben gepleegd te betrekken op casusoverleg is daarom een stap in de goede richting. Een belangrijke kanttekening hierbij is de nood aan erkenning voor het verhaal, ervaring en beleving als ouder of opvoedingsverantwoordelijke en om hen als gelijkwaardige partner te betrekken in het hulpverleningsproces. Zo bereikt men meer eigenaarschap en gedeelde verantwoordelijkheid.

Wetenschappelijke Basis

Tot slot, plaatsen we enkele vraagtekens bij het wetenschappelijk bronnenmateriaal dat wordt aangehaald in het actieplan. Het valt immers op hoe sterk het plan steunt op het onderzoek door Kompas+. Dit onderzoeksrapport is echter nog niet gepubliceerd, waardoor de bevindingen niet geverifieerd kunnen worden. We stellen ons dan ook de vraag of een keuze voor een uitgebreider gamma aan bronmateriaal tot andere acties geleid zou hebben.

Er worden ook een aantal beweringen gedaan over ouders, waarbij geen zicht is op de empirische basis van deze uitspraken:

“Ouders en andere direct betrokkenen in de sociale omgeving van de jongere treden niet altijd op tegen die zaken” of, “ouders die er niet altijd onvoorwaardelijk zijn voor hun kind, of ouders die niet standvastig zijn”, …

Tegenover ‘volkomen nalatige’ of ‘onverschillige’ ouders staan ongetwijfeld ook ouders die de wanhoop nabij zijn en mogelijks al jaren miskend zijn in hun vraag om hulp. Ook over de achterliggende reden van die nalatigheid of onverschilligheid wordt niet gesproken.

We herhalen dan ook onze vraag om deze en andere nuances in het actieplan te duiden en onderstrepen dat een goed jeugdhulpbeleid enkel tot stand kan komen door het cliëntperspectief sterk door te laten wegen in beleidsbeslissingen.

We vragen dan ook aan de coördinerende ministers om het positieve beleidsproces dat gelopen werd bij de uitwerking van het Decreet betreffende jeugddelinquentierecht te herhalen bij de aanpassing hiervan.
Jongeren en hun gezin maken deel uit van het kapitaal van de samenleving. De manier waarop in dat sociaal kapitaal wordt geïnvesteerd, is van belang.

Beleid voer je voor mensen. Goed beleid voer je samen met hen.